Verrukkelijke opnamen van bekende en minder bekende cellosonates
Naast Brittens Suites hoort de meer dan 36 minuten durende Cellosonate van Zoltán Kodály tot de meest belangrijke cellowerken uit de 20e eeuw. De andere twee werken op dit album zijn relatief onbekend, maar ook meesterwerken op zichzelf. Rudolf Escher begon tijdens de Tweede Wereldoorlog aan zijn Cellosonate te werken, en rondde de compositie in 1948 af. George Crumb, tegenwoordig bekend als de ‘alchemist van de muziek’, schreef zijn sonate tijdens zijn studiejaren in Berlijn. Beide werken behoren tot de belangrijke bijdragen aan het hedendaagse repertoire voor cello solo.
De muziek wordt uitgevoerd door Pieter Wispelwey. Wispelwey werd op vroege leeftijd onderwezen door Dicky Boeke en Anner Bijlsma in Amsterdam, en zette zijn studies voort onder Paul Katz in de Verenigde Staten en William Pleeth in Engeland. Zijn repertoire reikt van Johann Sebastian Bach tot Carter, Kagel en Schnittke. In zijn recitals speelt hij regelmatig de Cellosuites van Bach en Britten, en de Sonates van Beethoven en Brahms.
Het eerdere album van Wispelwey met de drie Cellosuites van Benjamin Britten is nog steeds een immens succes. Michael Jameson schreef in de Gramophone over dit album: “I know of no other player who reveals the subliminal architecture and conceptual mastery of these taxing and intellectually demanding works with such clarity.”
Zoltán Kodály was a Hungarian composer, born in 1905. If you would read Kodály's biography, you could only do so with increasing astonishment. Not only did he reach the honarable age of 84, throughout his whole life he remained astoundingly prolific - and with great success. Moreover, besides his work as a composer, Kodály was active as a conductor, (ethno-)musicologist, pedagogue, linguist, and philosopher. And in each of these areas, he had a pioneering role, always with exceptional passion and dedication. To name but one example: together with his friend Belá Bartók he worked on a ten volume reference guide to Hungarian music, which appeared from 1951 with each volume spanning more than a thousand pages.
Yet, Kodály gained acclaim for his compositions as well, with his Psalmus hungaricus (1923) en his opera Háry János (1926) as the pinnacles of his musical career. The core of his body of work consists of vocal music, in particular works for choir, but his instrumental music is just as impressive. His master piece Laudes Organi, written one year before his death, truly proves that Kodály's creative energy stayed with him to the bitter end.